infraklasse

             Beenvisachtigen 

osteichthyes

De beenvisachtigen zijn een groep vissen waarvan hun skelet bestaat uit hardere benen.  Geen kraakbenen zoals bij de kraakbeenvissen.  Bijna alle vissoorten horen bij deze groep vissen.  Enkel de haaien en de roggen behoren tot de kraakbeenvissen.  Ook enkele soorten zeekatten en diepzeevissen. 

We tellen meer dan 20000 soorten vissen in deze groep dieren.  Er zijn meer dan 40 ordes en ze hebben een benen schedel en skelet en sterke wervels.  Ze ademen allemaal door kieuwen die worden bedekt door een deksel van been.  Beenvisachtigen hebben schubben die toch wel anders zijn dan de kraakbeenvissen.  Vele dieren vallen op door hun felle en mooie kleuren. 

De vinnen dienen om te bewegen in het water.  Ze hebben 2 borstvinnen, 2 buikvinnen, één staartvin en één rugvin.  In die vinnen zitten stralen die de vinnen erg stevig maken.  De meeste beenvissen hebben een zwemblaas waarmee ze lucht kunnen opnemen of afgeven.  Hierdoor kunnen ze zakken tot een flinke diepte en weer stijgen naar het oppervlak. 

De beenvisachtigen leggen eieren die op de planten worden afgezet.  De eitjes van de vrouwtjes en die van de mannetjes zoeken elkaar op in het water.  Ze paren dus niet op de manier dat zoogdieren en vogels dat doen.  Langs de flank van de vissen loopt een zijlijn.  Met deze lijn kunnen beenvissen trillingen in het water voelen. 

We kunnen de grote groep van de beenvisachtigen verdelen in 2 groepen : de kwastvinnigen en de straalvinnigen.  De kwastvinnigen zijn vissen waaruit zich miljoenen jaren geleden de eerste landdieren hebben gevormd.  Met hun vinnen die op kwasten lijken begonnen sommige vissen uit het water te kruipen.  De straalvinnigen tellen vele vissen die we goed kennen : de steur, de snoek, de zalm, de forel en de haring.  Alle beenvisachtigen komen voor over alle oceanen en rivieren van onze wereld. 

2 superklasses