soort

De gewone pad

bufo bufo- common toad

De gewone pad wordt ook wel de bruine pad genoemd.  Deze soort komt het meeste voor in gans Europa samen met de boomkikker en de bruine kikker.  Ze komen ook voor op droge plaatsen maat hebben water nodig om hun eitjes af te zetten. 

Ze worden ongeveer 6 tot 13 centimeter groot waarbij het vrouwtje duidelijk groter is maar ook plomper.  Het lijf is kort en dik met een grote brede kop.  De ogen hebben een oranjerode kleur.  Achter de oren zitten klieren die gif kunnen afgeven.  De poten zijn kort en hebben achteraan zwemvliezen.  Bij de voorpoten ontbreken die.  Bij de mannetjes zitten er op de voorpoten kussentjes die van kleur veranderen als ze gaan paren.  Het lijf is bruin tot roodachtig en grijs.  Soms zitten er strepen of vlekken op de rug.  De kleur van de buik is wit tot grijs en lichtbruin.  De huid van deze pad is ruw en droog, maar tijdens het paren gladder.  Op de huid zitten wratten, vooral op de zijkant.  Soms zijn die rood zodat ze duidelijk opvallen.  Omdat ze op zo vele plaatsen voorkomen heb je vaak verschillende kleuren.  Echt goed springers zijn het niet.  Het zijn eerder kleine hupjes die ze maken.  Meestal kruipen ze zelf gewoon over de grond.  Ook klimmen doen ze niet omdat ze geen zuignapjes aan hun poten hebben.  En ook het zwemmen gaat niet al te best. 

Deze paddensoort komt voor in Europa maar niet op de eilanden zoals IJsland, Ierland, Kreta, Sardinië en nog enkele andere.  Je vindt ze ook in het noorden van Afrika.  Ze leven van de kust tot hoog in de bergen op wel 3 duizend meter hoogte.  Bij ons vind je ze in weilanden, bossen, akkers, graslanden en moerassen.  Maar je kan ze ook in je tuin tegenkomen.  Als er maar stilstaand water in de buurt is om hun eitjes af te zetten.  Dat kunnen sloten, vijvers, grachten, meren en riviertjes zijn. 

Overdag leven ze in zelf gegraven holletjes, onder stenen en stronken.  Tijdens de nacht gaan ze op zoek naar voedsel.  Tijdens de winter zoeken ze een plaats die dieper weggestopt is en houden daar hun winterslaap.  Maandenlang wordt er niet gegeten en bewegen ze niet.  Ze kunnen op de bodem van een poel overwinteren, maar ook op het land goed weggestopt tussen bladeren. 

Elk jaar voor het paren is een een soort paddentrek.  Alle padden gaan dan tegelijk naar het dichtste water.  Zo kunnen ze grote afstanden afleggen omdat ze terug keren naar het water waar zij geboren zijn.  Hierbij trekken ze over drukke wegen zodat velen door auto’s worden plat gereden.  Mensen helpen de dieren een beetje door ze over de drukke straten te helpen.  De mannetjes klampen zich dan vast aan het vrouwtje wanneer die haar eitjes afzet.  Soms zitten er meerdere mannetjes op een vrouwtje waardoor zij soms verdrinkt.  Het mannetje bevrucht de eitjes in het water en niet in het lichaam van het vrouwtje.  De eitjes worden in snoeren afgezet.  Dit kan tot 6 dagen duren eer alle eitjes bevrucht zijn.  Als het vrouwtje klaar is, verlaat ze het water.  Maar als het mannetje nog zin heeft, kiest hij vlug een ander vrouwtje uit en begint alles opnieuw. 

Na 10 dagen komen er kleine zwarte kikkervisjes uit de eieren die na 2 tot 3 maanden zullen uitgroeien tot echte padden.  Kikkervisjes van verschillende soorten kikkers kan je herkennen aan de mond en de lipjes van de dikkopjes.  Als ze ouder worden herken je ze aan de ronde en zwarte staartpunt.  Vele larven worden graag gegeten door waterinsecten.  Zij die het overleven krijgen eerst achterpootjes, dan voorpootjes en ten slotte verdwijnt de staart.  Dan zijn ze klaar om op het land te gaan.  Daar kunnen ze wel 10 tot 12 jaar oud worden.  Padden die gevangen leven, kunnen wel 36 jaar oud worden omdat ze geen vijanden kennen. 

De gewone pad leeft van alles wat hij tegenkomt en in zijn bek past.  Dat komt ook omdat ze niet zo goed zien.  Proeven kunnen ze wel en dan zullen ze wel gauw vieze dingen terug uitspuwen.  De padden gebruiken hun tong die kan uitklappen.  Meestal eten ze larven, spinnen, mieren, slakken en regenwormen.  Alles wordt in de nacht gegeten, maar als het regent overdag zul je ze ook wel op stap zien gaan.  Toch kunnen ze ook grote prooien aan  zoals kleine vogels, kleine muizen en zelfs jonge ringslangen. 

Zelf heeft de gewone pad ook vijanden zoals de bosuil, reiger, buizerd, dwergarend, grauwe kiekendief, rode wouw, slangenarend, waterral, wespendief en zwarte wouw.  Ook kleine zoogdieren zoals egels en bunzings lusten wel padden.  Als hij wordt aangevallen, houdt de pad zich voor dood zodat de vijand niet toehapt.  Ze kunnen zich ook opblazen zodat ze groter lijken en zich zo vastzetten in hun hol.  Buiten hun hol, gaan ze hun poten strekken om groter te lijken.  Zo gaan slangen misschien twijfelen dat het hapje te groot is.  Zelf gaan padden nooit bijten.  Er is ook een vlieg die de padden kan doden : de groene paddenvlieg.  Zij zetten hun larven af in de neus van de pad.  Die beginnen dan van binnenuit de pad op te eten. 

Egels en ringslangen kunnen goed tegen het gif dat de padden afgeven.  Vissen vinden het maar niets en spuwen hen weer uit.  Voor mensen is dit gif niet gevaarlijk, maar als je hen aanraakt, was je best je handen achteraf. 

foto’s : beentree, Bartosz Kosiorek, tjblackwell, m betley