soort

De mossel

blue mussel - mytilidae

De mossel is een weekdier en behoort tot de tweekleppigen.  Het heeft een lange stevige schelp.  Zonder zijn schelp kan het niet leven.  De buitenkant van de schelp heeft een paarsblauwe kleur.  Lichtere kleuren, geelbruin tot groen komen ook voor.  Schelpen van jonge dieren zijn licht doorzichtig.  De binnenzijde van de schelp is bekleed met parelmoer

Echt ademen doet het niet, maar er stroomt wel water in en uit de schelp.  Het paren gebeurt op een aparte manier.  Miljoenen eitjes van vele volwassen dieren worden het water in gespoten.  In het zeewater komen die samen en worden bevrucht.  Hieruit komen een soort larven.  Zij kunnen door het water zwemmen, maar laten zich liever met de stroom meevaren.  Na ongeveer één maand wordt de schelp gevormd.  Die begint langzaam aan het diertje te groeien.  Na een tijdje wordt het dier met zijn schelp te zwaar en zakt het naar de bodem van de zee.  Nu is het heel belangrijk dat het dier op een goede plaats valt.  Het diertje is nog piepklein, dus heel ver kan het zich niet verplaatsen om een betere plaats te zoeken.  Op de bodem liggen veel vijanden op de loer.  Mosselen die nog zo klein zijn, noemen we mosselzaadjes.  Ze zijn kleiner dan je pinknagel.

De mossel zit het liefst in onrustig water.  Zo passeert er veel voedsel.  Op een golfbreker bijvoorbeeld waar het water tegen kletst of op rotsen vind je vele mosselen samen.  Dat noemen we een mosselbank.  Mensen kweken ook mosselen.  Ze bouwen dan zelf rotsen in het water waar ze de mosselzaadjes op planten.  De mosselen zelf zijn met draden aan elkaar vastgemaakt.  Als het water wegtrekt, kan hij tot 6 uur uit het water blijven.  Veel langer kan hij niet uithouden, want dan droogt hij uit en sterft.  De mossel houdt zijn schelpspier stevig dicht zodat hij minder uitdroogt.  Als het water weer hoger komt te staan, dan opent hij deze spier terug en gaan de twee kleppen van de schelp open zodat hij terug voedsel uit het water kan halen.  Een mossel kan vijftien jaar oud worden. 

De mossel is een filteraar.  Het enige wat hij hoeft te doen is zijn ‘huisje’ te openen.  Door de ene opening  wordt water naar binnen gezogen en door de andere opening spuit het dier het water weer naar buiten.  Ondertussen komt het water voorbij een rij kieuwen.  Deze halen er zuurstof en voedsel uit.  Dan worden er kleine pakjes uit de mossel geworpen.  Dat zijn restjes die niet gebruikt kunnen worden.  

De belangrijkste vijanden van de mossel zijn vogels, zoals de scholekster, de eidereend en de zee-eend.  Bij laag water zoekt de scholekster de mosselen op en breekt ze met haar snavel open.  Daarnaast zijn zeesterren ook flinke roofdieren.  Een zeester kruipt op de mossel en trekt met zijn armen de twee schelpdelen van elkaar.  Zodra de mossel de schelp een beetje opent, spuit de zeester zuur uit haar maag naar binnen.   De mens is ook een grote vijand van de mossel, omdat er vaak te veel mosselen worden gevangen.  Aan onze kust komen veel mosselbanken voor. 

foto’s : benutzer, gnu free, creative commons, van geldere