soort

De rugstreeppad

natterjack toad - epidalea calamita

De rugstreeppad is een soort pad die je herkent aan de mooie, gele streep op zijn rug.  Ze worden ongeveer 5 tot 8 centimeter lang en zijn bruin en groen met donkere vlekken op de rug.   De wratten op de rug zijn rood.  Hun kop is stomp met kleine ogen.  De gifklieren achter de ogen zijn driehoekig.  Door hun korte achterpoten kunnen ze niet goed springen, maar wel snel lopen.  De mannetjes hebben ook een kwaakblaas.  

De padden komen voor op vele plaatsen in Europa.  Bij ons komt hij minder en minder voor en staat hij op de rode lijst.  Dat komt omdat hij minder poelen vindt met water en vele boeren akkers aanleggen.  Als de padden hun eitjes leggen in kleine poelen, sterven vele larven omdat de poelen te snel opdrogen.  Toch kiest de pad voor deze kleine plassen, omdat hier weinig roofdieren te vinden zijn. 

Ze zitten liefst op zandgrond zodat ze lekker kunnen graven en een beetje kunnen schuilen onder struiken of tussen rotsspleten.  In de duinen zal je ze ook wel terugvinden.  Daar is de grond lekker los.  Ze lusten kleine insecten, maar ook geleedpotigen en spinnen.  Tijdens de nacht kunnen ze flink op stap gaan op zoek naar eten.  Hun vijanden zijn roofvogels zoals de buizerd, de bosuil en de wouw.  Ook de ringslang en de bunzing lusten wel een rugstreeppad.  Bij de insecten is het de libel en de zwemwants die de kikkervisjes doorboren en er hun eitjes in leggen. 

Toch probeert deze pad zich te verdedigen door hoog op zijn poten te gaan staan en zich op te blazen.  Ook durft hij gif afgeven als een vogel hem probeert op te eten.  Als de roofvogel hem proeft, spuwt hij de pad vlug terug uit.  Het gif maakt veel schuim vrij.  Enkel de bunzing kan prima tegen het gif. 

De padden paren het hele jaar door.  Tijdens de nacht kwaken de mannetjes dan voortdurend.  Het geluid dat ze maken is ‘klik-klik’.  Hiermee worden de vrouwtjes gelokt.  Het is een zacht geluid maar toch heel ver te horen.  Als het te droog weer is, kan de pad niet paren, want dan heeft hij geen water om zijn eitjes af te zetten.  De eitjes zijn wel vrij groot waaruit dan ook grote kikkervisjes kruipen.  De eieren en de larven kunnen wat doorstaan mocht het te heet of te droog worden. 

De eitjes worden in snoeren afgezet die wel tot 2 meter lang kunnen worden en wel 4000 eitjes kunnen tellen.  Als de temperatuur goed is, komen de eitjes al na de tweede dag uit.  Ze gaan dan op zoek naar de beste plek in het water dicht bij de bodem.  Na drie weken kunnen ze al beginnen uitgroeien tot kikkervisjes. 

Overdag schuilt de rugstreeppad tussen de bladeren, onder stenen of in een konijnenhol.  Als de avond begint, gaat hij op jacht.  Dan zie je hem stappen op open plaatsen waar hij alles goed kan zien.  Hij kan vrij snel zijn, maar niet echt springen.  Hij stapt een beetje zoals een muis. 

foto’s : algirdas, gnu free, kurlapski, free, christian fisher