soort
De sneeuwgeit
rupicapra rupicapra - chamois
De sneeuwgeit is een soort geit die voorkomt in de hoge bergen van Noord-Amerika. Het dier is meer familie van de gems dan van de geit. Daarom worden ze ook wel eens de sneeuwgems genoemd. De dieren leven op de steile hellingen van de bergen soms tot op 4000 meter hoogte. In de winter komen ze wel op lagere vlaktes grazen als het daar boven te koud is. Ze kunnen erg goed door de sneeuw, het ijs en op steile rotsen klauteren. De dieren maken soms sprongen van 8 meter naar beneden. Hun poten zijn kort maar erg stevig. De vacht is vrij dik, vooral bij de mannetjes. Dat dient om zich te beschermen tegen de scherpe hoorns van andere mannetjes tijdens een gevecht. De gele vacht is bedekt met lange dekharen die op manen lijken. Soms lijkt het of de dieren een broek dragen. Ze hebben ook een sik die tot 12 centimeter lang kan worden. De vacht wordt in juli gewisseld tijdens de rui.

Met de brede hoeven kunnen de sneeuwgeiten prima door de sneeuw stappen zonder er verder in te zakken. Zowel de mannetjes al de vrouwtjes hebben hoorns die puntige zijn en zwart van kleur. Ze zijn licht naar achter gekromd. De dieren worden tot 150 centimeter lang en ruim één meter hoog. De dieren leven van gras, scheuten, bladeren en twijgen van struiken, maar in de winter eten ze mos, dennentwijgen en wortels van varens. De dieren likken soms ook aan stenen om genoeg vitaminen binnen te krijgen.


De vrouwtjes leven met hun jongen in groepjes tot 6 dieren. De bokken leven liever alleen, behalve als ze gaan paren. Maar als het in de winter te koud wordt, dan komen meerdere dieren samen de warmte opzoeken. Ze houden er ook van om een stofbad te nemen. Vaak zie je ze ook op een uitstekende rots staan, zodat ze alles goed kunnen in het oog houden. Maar lawines of een vallende rots kunnen de sneeuwgeiten doden. Hun vijanden zijn vooral de steenarend en de poema. Maar met hun scherpe hoeven kunnen ze gevaarlijk terug slaan en de poema verwonden.

Bij het paren gaan de mannetjes op zoek naar meerdere vrouwtjes. Deze mannetjes kunnen ferme geurtjes achter laten, wat we muskus noemen. De mannetjes dreigen vaak tegen elkaar, maar zullen niet gauw beginnen vechten. De hoorns zijn zo scherp dat ze zich al meteen flink zullen verwonden. Per worp krijgt een vrouwtje drie lammetjes die al meteen op de steile helling kunnen klimmen en klauteren.
foto’s : david grickson, lawrence smith, robert shepherd, avenue