soort

De gewone hooiwagen

phalangium opilio

De gewone hooiwagen is een soort geleedpotige die voorkomt in Europa, Siberië, Noord-Amerika en Noord-Afrika.  Bij ons vind je ze van in de lente tot de herfst op zonnige plekjes dicht bij de grond of in bomen.  Hun lijfje wordt niet groter dan een halve centimeter waarbij de mannetjes kleiner zijn dan de vrouwtjes.  Bovenaan zijn ze lichtgrijs of bruin zodat ze minder opvallen.  Onderaan zijn ze lichter van kleur.  De kop, de borst en het achterlijf vormen één stuk, zodat ze van vorm dus eigenlijk niet tot de familie van de spinnen horen.  De 8 poten zijn erg lang en ze kunnen ermee zelfs ruiken.  De gewone hooiwagen kan zijn eigen poten makkelijk afzetten als dat nodig moest zijn.  Dat kan bijvoorbeeld als het geklemd zit of om weg te vluchten van een vijand.  De poot die achterblijft maakt nog wat spartelende bewegingen.  Hierdoor is de vijand een beetje afgeleid.  De afgevallen poot groeit later weer terug aan. 

De dieren leven van insecten, mijten en pissebedden.  Verder houden ze ook van dode dieren of planten.  Na het paren gebeurt het wel eens dat het mannetje wordt opgegeten door het vrouwtje.  Zo krijgt het vrouwtje dadelijk het juiste voedsel binnen dat ze nodig heeft om haar jongen groot te brengen.  Met een legboor zet ze haar eitjes af in de grond, tussen schors of op natte plaatsen.  Daarna verlaat ze het nest en kijkt er niet meer naar om.  De jongen die uitkomen, hebben erg korte poten zodat ze wat lijken op mijten. 

foto’s : luc vanhercke, gomez