soort

De giraf

girafs - giraffa

Giraffen zijn herkauwers en behoren samen met de okapi’s tot de girafachtigen.  Heel lang geleden dacht men dat de giraf een kruising tussen een kameel en een luipaard was.  Ze noemden het dier daarom het  kameelluipaard.  Later kwam men erachter dat de giraf een heel ander dier is.  De grote vlekken op de huid van een giraf zijn heel opvallend.  Elke giraf heeft zijn eigen vlekken.  Je kunt het vergelijken met de vingerafdruk van mensen.  Elke vingerafdruk is anders.  De kleur en de vorm van de vlekken van een giraf verschillen soms.  Een dier uit het ene deel van Afrika heeft hele andere vlekken dan een dier die uit het andere deel van Afrika.   Vrouwtjes en mannetjes van de giraffen hebben allebei hoorntjes.   Vóór de hoorns vind je vaak nog een extra knobbel.  Mannetjes gebruiken de schedel als ze met elkaar vechten.

De tong van de giraf is heel lang en is blauwzwart van kleur.  Met de tong kan de hij blaadjes in de verste hoek van de boom plukken.  De lekkerste blaadjes hebben stekelige doorns, maar daar voelt hij niets van.  Zijn tong is heel ruw en stevig.

De lange nek van de giraf heeft maar zeven nekwervels.  Ook andere zoogdieren hebben zeven nekwervels.  Alleen zijn de botten van een giraf heel groot.  Hij kan ook heel hard trappen.  Een leeuw gaat niet zomaar achter een giraf aan.  Er zijn schedels van dode leeuwen gevonden met een afdruk van een giraffenhoef.  

We noemen het dier een telganger.  Dat wil zeggen dat zijn  linkervoor- en linkerachterpoot tegelijkertijd bewegen.  Aan de staart van een giraf hangt een dikke kwast.  Met deze kwast kan de giraf vliegen en andere insecten van zijn lijf houden.  Hij kan ook goed zwemmen en goed rennen.  Hij eet de helft van de dag aan een stuk door.  Meestal draagt hij maar één jong per jaar, af en toe eens twee.    
Hij kan 28 jaar worden met een lengte wel tot 6 meter hoog.   

foto’s : john storr, hans hillewaert, gnu

9 ondersoorten