soort

Het wild zwijn

sus scrofa - wild boar, wild pig

Het wild zwijn of everzwijn is familie van het varken en komt overal veel voor.  Het heeft een donkere, borstelige vacht die in de winter langer is.  Het volwassen mannetje noemen we een keiler en heeft twee slagtanden.  Deze slagtanden zijn twee hoektanden in de onderkaak, die naar boven wijzen.  De borstkas van de mannetjes is steviger dan de vrouwtjes.  Dat is nodig als de mannetjes beginnen te vechten.   

Wilde zwijnen leven het liefst als het donker is.  Het zijn alleseters.  Ze eten eikels, kastanjes, knollen en groene plantendelen, maar ook dieren als regenwormen, insecten, knaagdieren en af en toe eens een klein hert.  Meestal wroeten ze met hun snuit in de bosbodem wat goed is voor de bodem van het bos.  Wilde zwijnen leven in kleine groepen.  Keilers leven meestal alleen.  Ze kunnen 15 tot 20 jaar oud worden.

De biggen worden in de lente geboren.  Zeugen krijgen soms 12 jongen per keer.  Meestal maar vier tot zeven jongen.  De kleintjes kunnen goed tegen de kou, maar minder tegen de regen en de wind.  Een big weegt 1 kilogram als het geboren wordt.  Ze hebben strepen, zodat ze minder opvallen in de bossen.  Het lijkt wel een pyjama.  De strepen verdwijnen na drie tot vijf maanden.  Als de zwijnen jongen hebben, kunnen ze soms wild en boos worden tegen mensen als ze te dichtbij komen.  Ze willen gewoon hun jongen beschermen.

Ze leven het liefst in de bossen, waar ze zich gemakkelijk kunnen verstoppen. Jagers willen vooral zwijnen vangen voor hun vlees.  Ook de haren van deze dieren worden gebruikt om kwasten en penselen te maken.  Er wordt ook op gejaagd omdat ze veel schade aanbrengen op de akkers van de boeren.

foto’s : richard bartz, jorg hempel, nasa, gerard m

2 ondersoorten