orde

Grootvleugeligen

megaloptera - alderflies, dobsonflies, fishflies

De grootvleugeligen zijn een orde gevleugelde insecten.  Het is een kleine groep dieren die al zeer oud zijn en lang op onze aarde rondvliegen.  De dieren zijn steeds bij het water te vinden omdat ze hun larven in het water laten opgroeien.  De insecten vallen niet echt op.  Alleen hebben sommige mannetjes lange kaken.  Ze dienen niet echt om te bijten maar om stoer te doen tegenover andere mannetjes.  Knappe vliegers zijn het niet ; ze fladderen meer.  De larven zijn lang en hebben al zes poten.  Ook hebben ze kieuwen om onder water te ademen. 

Ze danken hun naam aan de toch wat grotere vleugels die ze hebben.  Ze zijn bruin en grijs van kleur.  Door hun vuile kleuren lijken sommige grootvleugeligen op een verdord blad.  De kop draagt lange antennes die bij sommige soorten op een veertje lijken.  De ogen staan aan de zijkant van de kop en bestaan uit vele kleine oogjes.  Bovenop hun kop hebben ze nog 3 kleine oogjes staan.  Die dienen enkel om licht en donker te kunnen aanvoelen. 

Vooraan op de kop zitten de kaken.  Vooral de grotere mannetjes kunnen enorme kaken krijgen die enkel dienen om andere mannetjes uit te dagen.  Soms komen er zelfs kleine gevechten van.  Enkel de vrouwtjes kunnen met hun kaken flink bijten.  Mensen worden zelfs gebeten.  De poten, die aan de borst vast zitten, hebben kleine klauwtjes om zich vast te hechten.  De grote vleugels hebben aderen die lijken op ribbeltjes.  Netvleugeligen hebben dit ook.  Echt knappe vliegers zijn het niet.  Ze fladderen net als vlinders.  Daarom zijn ze door roofdieren gemakkelijk uit de lucht te plukken.  Grootvleugeligen gaan daarom ook meer en meer tijdens de nacht vliegen en eten zoeken. 

Tijdens het paren zitten de vleugels vaak in de weg.  Daarom kromt het mannetje zijn achterlijf om tot het vrouwtje te geraken.  Zo vormt hij precies een letter C.  De vrouwtjes leggen dan honderden eitjes in mooie rijtjes.  Een tak of blad kan helemaal bedekt raken door deze eitjes.  De eitjes blijven dan gewoon achter zonder bescherming.  Bij sommige soorten wordt er door het vrouwtje iets over de eitjes gespoten zolang ze toch een beetje beschermd zijn.  Alles samen lijkt wat op een vogelstrontje. 

In het water zijn de larven echte rovers.  Ze eten larven van schietmotten en kriebelmuggen.  Maar op de larven wordt ook flink gejaagd.  Mensen gebruiken deze larven als aas om op grote vissen te jagen.  Als de larven uit het water komen, beginnen ze te verpoppen.  Nu lijken de larven wat op een onderwaterduizendpoot.  De kieuwen verdwijnen stilaan en de pootjes verschijnen.  Het ademen zal nu gebeuren door het achterlijf.  Maar de kieuwen blijven toch nog zitten.  Soms worden ze nog gebruikt als het heel nat is op het land.  De larven kunnen vele jaren onder water blijven.  De verpopping gebeurt in een holletje aan de rand van het water.  We noemen dat de popkamer.  Gans de winter blijven ze daar zitten om dan tijdens de lente uit te komen. 

Alle soorten leven tijdens de nacht en schuilen overdag tijdens struiken en grassen.  Er wordt dan niet meer gegeten zodat er vlot naar een partner gezocht kan worden. 

1 familie