soort
De Canadese bever
north american beaver - castor canadensis
De Canadese bever is een soort bever die behoort tot de knaagdieren. Ze worden ook de Noord-Amerikaanse bever genoemd. Daar is het het grootste knaagdier dat er leeft. Ze lijken sterk op de Europese bevers, maar ze leggen meer dammen aan dan de Europese en hebben een donkerdere pels en een kortere snuit. De vacht kan grijzig donkerbruin zijn, maar ook zilvergrijs tot rossig. Alleen de achterpoten hebben zwemvliezen. De voorpoten zijn kleiner en hebben klauwen. Hun platte staart dient als een peddel in het water. Het zijn knaagdieren en ze hebben grote oranje voortanden. De dieren worden 55 tot 85 centimeter groot met nog een staart die tot 40 centimeter lang kan worden.

Het zijn echte waterdieren en kunnen prima zwemmen. Soms zwemmen ze 10 kilometer per uur en blijven ook vrij lang onder water. Ze voelen zich het best in het water en zullen niet gauw aan land komen. Hun vacht heeft een stof zodat ze waterdicht blijft. De bever kan ook zijn ogen onder water open houden door een vlies dat hij over de ogen kan trekken. De neusgaten en de oren kan hij ook sluiten. De dieren leven liefst in de nacht en eten dan houtige planten zoals wilgen, berken, populieren en esdoorns. In het water lusten ze ook lisdodden en waterlelies. Ze leggen dammen aan in het water met takken, rietstengels en boomstammen. Met modder bouwen ze de muren dicht en zo blijft alles goed samenhangen. Kapotte stukken worden dadelijk hersteld.

Met zijn grote voortanden worden de bomen omgeknaagd. Als de boom is gevallen, dan worden alle kleine takjes ervan rond geknaagd. Dan worden de stammen op de juiste plaats gelegd met zijn voorpoten en zijn bek. Het grote nest van de bever noemen we een burcht. Dat kan tot 2 meter hoog en 12 meter breed worden. Er wordt in het midden wel een gat gemaakt voor de verluchting. Aan verschillende kanten maken de bevers een ingang. In de burcht leven tot 9 dieren uit eenzelfde familie. De dieren verwittigen elkaar als er gevaar is en slaan dan met hun staart op het water. Als er in de winter ijs op het water ligt, dan blijven ze lekker in de burcht.

Het paren gebeurt bij deze bevers in het water. Na 100 dagen dragen, worden de 3 tot 4 jongen geboren. Als er veel voedsel te vinden is, dan zullen er ook meer jongen geboren worden. Deze kunnen al vrij vlug zwemmen en worden door de moeder mee op de rug gedragen in het water. Op het land rijden de kleintjes mee op de staart van mama of tussen de voorpoten.

De grootste vijanden van de bevers zijn de rivierotter, de wolf, de coyote, de rode lynx en de vos. Maar als mannetjes gaan vechten kunnen er ook doden vallen. Hierbij bijten ze elkaar in de rug.
Vroeger werd er veel op de bevers gejaagd om hun vacht. Die werd gebruikt om hoeden en kleding te maken. Zo was in die tijd de bevermuts erg bekend. De indianen jaagden op de bevers om hun vlees. Nu gaat het terug heel wat beter met de bevers en zijn ze helemaal niet meer bedreigd. Toch wordt er nog op gejaagd als ze te veel schade aan de akkers brengen. De dammen die ze maken, kunnen ganse akkers onder water zetten. En zo hebben de boeren natuurlijk geen gewassen. De meertjes die ontstaan door de dammen zijn dan weer goed voor vele andere dieren waaronder de vissen, insecten, watervogels en otters.

foto’s : groucho m, algirdas, per harald olsen, nova